Maak eerst een vuurtje op een veilige plek. Sprokkel droge takken, droog gras en dennenappels en maak een mooi gelijkmatig vuur. Het bakken gaat het best als de grote vlammen weg zijn en er een laagje gloeiende houtskool is ontstaan. Je moet dus even geduld hebben. Maar terwijl het vuur brandt, kun jij aan de slag met het deeg. Je hebt nodig:
- 100 gram tarwemeel (niet zelfrijzend)
- boter
- suiker
- een schone, lange en stevige tak
Meng het meel met een beetje water en kneed het tot een stevige deegbal. Let op dat het deeg niet te kleverig wordt. Als het te veel plakt, rol de deegbal dan nog een keer door het meel tot het niet meer plakt. Maak van het deeg een sliert en rol die om de stok. Druk het deeg een beetje plat en druk de uiteinden goed aan, anders laat hij tijdens het bakken los. Smeer de buitenkant in met boter.
Draai je stokbrood langzaam rond boven de gloeiende houtskool. Het is gaar als het van buiten lichtbruin is en los komt van de stok (10-15 minuten). Dan heeft je broodje een knapperige korst en is van binnen nog zacht. Haal je broodje los van de stok, smeer er boter op, strooi er wat suiker erover en smullen maar!